LOOPBOEK

Gepubliceerd op 30 november 2022 om 13:59

BOEKSTUK 0

Voorafje

 De voetafdruk van een Ju/Hoansi

 

 

Ik zit naast mijn tentje te lezen. Dan zie ik jonge /oba staan met haar gladde schone gezicht en vooruitgestoken tanden. Hoelang staat zij daar al? Ze laat eerst de vogel in de boom aan het woord lijkt het wel. Dan spreekt ze. Dat ze morgen met de oudere schoolmeisjes het bos in gaat om kruiden te zoeken. Of ik mee wil. Ze komen me dan halen. Ja, ik wil! /oba kijkt me stil aan. Dan is ze weer verdwenen in het groen. 

Een Bosjesvrouw verschijnt en verdwijnt zonder enig geluid.

 

Net wakker uit mijn middagslaap, hoor ik het gonzen van het bos en een gedempt gesprek. Hoe lang staan ze al naast mijn tent te praten? Ik schop de lakenzak van me af en rits de tent open. Ze zitten een stukje verderop, Savus en Freddie. Ze kijken naar mij met de rust en vriendelijkheid van de mens die woont in een zee van tijd. Ze zeggen wat ze te zeggen hebben om dan weer te verdwijnen.

Ik kijk naar hun lichte voetafdrukken in het zand van toen ze kwamen en zojuist weer gingen. Deze mannen hebben me leren kijken naar sporen. Zij vertellen mij telkens weer wie ze gemaakt hebben en wanneer. Door de regens en het blazen van de winden zullen die sporen allemaal worden uitgewist. Toch, als ik de voetstappen allang niet meer kan onderscheiden, dan zien zij ze nog wel is mij gebleken.

Zij zijn verzamelaar/jagers; zij zouden de oudste mensen op Aarde zijn en hun leven bestaat uit lopen.

Na tienduizenden jaren lopen zij nog steeds op deze planeet, vrijwel onhoorbaar, zelfs voor hen die hen graag horen willen….zo geruisloos zijn de Bosjesmensen. Hoe lang zou het duren voordat alle sporen van het Bosjesvolk echt zijn verdwenen?

Het is 2022 en ik leer de stille wereld van de Ju/’Hoansi kennen.

 

BOEKSTUK 1

Mijn eerste ochtend bij het Bosjesvolk: bij Anna

Savus staat te wachten tussen de bomen. Hij is mijn tolk vandaag. De dag ervoor is hij zich heel formeel komen voorstellen en nu komt hij mij halen om samen naar het dorp te lopen. Ik was bezig de scheerlijnen van de tent beter te spannen. Pas toen ik toevallig langs hem liep, zag ik hem. Een Bosjesman, niet echt jong meer, misschien tegen de vijftig. Zijn gezicht gerimpeld met een frons. Behalve als hij vrijuit lacht. Hij draagt een grijze katoenen pet, als een Amerikaan.

Het dorp blijkt niet ver te zijn, minder dan een minuut of tien. Het gaat over steeds smallere paadjes. Dan komen we langs een druppende waterkraan midden op ons pad, duiken we weer het bos in en als de bomen wijken staan we op een grote open plek naast een vuur in de nabijheid van een hut. Rondom zitten vrouwen. Een oudere vrouw roert in een ketel. Een kind in een rompertje dat openhangt,  het draagt geen luier, maakt wankele stapjes in zijn eentje. Een groter kind in een jurk met rode en gele bloemetjes kijkt naar me met grote bruine ogen en loopt dan naar een kleine vrouw om tegen haar aan te leunen. Die vrouw kijkt langs me heen. Ik doe een stapje terug: zonder te hebben aangebeld sta ik ineens midden in een huiskamer en in die huiskamer zitten mij volstrekt onbekende mensen. Ik groet door iets te mompelen in het Engels, de taal die ik met Savus spreek. Savus nodigt me uit te gaan zitten. Ik doe wat hij zegt. En zo zit ik tegenover de vrouw over wie ik later pas te weten kom dat ze Anna wordt genoemd en dat ze een van de belangrijkste mensen van de gemeenschap is. Maar nu is zij voor mij een naamloze oudere vrouw met felle blik die roert in een ketel.

Zij schenkt thee in metalen kroezen; de vrouwen geven ze door. Ik zit in kleermakerszit en zit er vast bedremmeld bij want Savus moedigt mij aan om vragen te stellen. De vrouw zet de gebutste ketel naast zich neer. Ik zie door mijn oogharen dat iedereen thee heeft, behalve ik. De vrouwen praten nu met elkaar en blazen over de thee voor ze drinken. Het lichte zand waarop we zitten, dat ik telkens tussen mijn vingers door laat glijden is net wat grover van korrel dan het zand van het strand bij mijn eigen huis ver hiervandaan aan de Noordzeekust op het noordelijk halfrond van onze draaiende planeet.

 

Als de vrouw en ik elkaar per ongeluk aankijken, durf ik te beginnen over die kralen riem die ze om haar middel draagt en ik vertel dat ik ook een keer een riem van kleine kraaltjes heb gemaakt en dus weet dat het enorm veel werk is. Savus vertaalt mijn woorden geduldig in hun zachte kliktaal. De vrouw knikt en glimlacht vaag maar kijkt me niet aan. Savus heeft ook geen thee gekregen, zie ik nu. Wij zijn twee anderen. De vrouwen praten met elkaar.

Dat ik in de hut mag gaan kijken, zegt Savus. Ik ben bang dat ik het niet goed verstaan heb en hij herhaalt het en knikt nog eens naar mij. In de hut gaan kijken? Eerst blijf ik gewoon zitten. De conversatie valt stil. Dan loop ik toch naar de rieten hut en gluur naar binnen. In het halfduister, zie ik een oude man en een kleuter slapen op het naakte zand. Om hen heen verspreide kinderkleren en wat doeken. De man staat schielijk op en loopt langs mij naar buiten. Zijn lichtbruine lichaam is klein en smal, zijn buik en rug vol fijne rimpels, de krullen die zijn schedel bedekken zijn wit. Ik durf hem niet aan te kijken omdat hij zo geschrokken lijkt dat ik zomaar zijn slaapkamer betrad. Pas veel later weet ik dat hij Gxuka heet, dat hij een groot genezer en danser is en dat hij de partner van Anna de vrouw met de ketel is en niet haar vader.

 

Ik ga weer op mijn plaats bij het vuur zitten. Anna gaat nu de hut in en komt er uit met een platte kralen tas. Ze laat hem geheel uit eigen beweging van dichtbij zien. Althans dat dacht ik, dat ze zelf op het idee was gekomen maar misschien had Savus haar gevraagd om dat te doen. In ieder geval was ik toen opgelucht door haar initiatief en ik spreek mijn bewondering uit voor de ingeweven motieven. Ze glimlacht kort. Ze haalt tabak uit de tas en rolt een dikke sigaret. Dan zitten we weer en de mensen klikken met elkaar in hun taal en ik verwerk wat ik zag in de hut: twee mensen in slaap op het naakte zand, wat kleren in het rond op naakt zand. De tas die er later uitkwam, die zag ik niet. Die moet naast de ingang tegen de rieten muur hebben geleund.

De gesprekken van de vrouwen gaan verder en ik spin mij in, spin mij in een cocon van gedachten. Dat deze vrouwen die hier om het vuur zitten, dat zij zich dit plekje zand in de woestenij eigen hebben gemaakt door het bouwen van hun hutten en door er hun vuur te stoken. In oudere tijden, in de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen Bosjesmensen nog rondtrokken, schoven de vrouwen eenvoudigweg de lange grashalmen naar elkaar toe om zich een onderkomen te verschaffen voor de nacht.(1). Als ze ergens wat langer neerstreken maakten ze een steviger model grashut.(1). Maar nu zijn ze voor altijd neergestreken. De strooien hut van Anna is dus qua vorm en uitvoering een zeer geavanceerde hut. Misschien was ze er trots op, misschien vond ze hem verdrietig om naar te kijken, een hut die herinnert aan wat verloren is. Toch is hij nog steeds erg eenvoudig vergeleken met de ronde tenten van de rondreizende nomaden in Mongolië die ik een paar jaar geleden bezocht. Het ‘huiselijk’ leven van de Mongolen speelt zich door totaal andere klimatologische omstandigheden grotendeels binnen af. Als bezoeker zit je op de banken die ‘s nachts bedden worden. Het vuur brandt in een ronde kachel die in het midden staat. Er is een keukentje met een hoop keukenspullen in het zuidoosten, een altaar met Dalai Lama of een andere Rinpoche in het noordwesten; bij de deur, in het zuidwesten hangen dan nog de jassen van de mensen en de leidsels voor de paarden of de kamelen. Bij sommige families zie je trofeeën en foto’s van paardenraces op het tentdoek gespeld en er staan zelfs wel eens beschilderde kastjes in het noorden met snuisterijen erop. De houten tentpalen zijn, afhankelijk van de welvaart van de bewoners, vaak prachtig versierd.

Als hun dieren verder trekken, pakken de Mongolen de hele boel in, sjorren de pakken en zakken op hun paarden of kamelen en zo volgen de familiekaravanen hun vee. Het lege Mongolië is het minst bevolkte land ter wereld. Het is enorm groot en weids en twee miljoen mensen, dat is twee derde van de bevolking, leiden dit reizende bestaan. Dat zijn hordes opa’s en oma’s en moeders en vaders en hopen jongeren en kinderen. In het lege Namibië, op de tweede plaats van de ranglijst van minst bevolkte landen, is het nomadenleven van de slechts honderdduizend overgebleven Bosjesmensen tot stilstand gebracht. En dat terwijl Bosjesmensen met veel minder zijn en een veel eenvoudiger nomadenbestaan leidden dan Mongolen doen. Bosjesmensen bezaten nooit en bezitten ook nu geen vee of gedomesticeerde dieren, op een paar kippen na misschien, en wat zij een paar decennia geleden nog op hun tochten met zich meedroegen dat droegen ze zelf: vrouwen droegen hun kinderen en hun graafstok en struisvogeleieren vol water, mannen de pijlenkoker, pijl en boog, speer en ook hun struisvogelei. Hun kampen namen vrijwel geen plaats in, de onderkomens waren van gras, ze vielen nauwelijks op in de steppe.

Ik kijk tersluiks naar de gezichten van de mensen: de licht goudbruine kleur van hun gladde wangen, de rijen kleine krulletjes op het hoofd, de bonte draagdoeken van de vrouwen en hun vrolijke rokken, hun sterke benen die eruit steken als ze op hun billen zitten, hun voetzolen stevig op de grond geplant. Ik kijk en kijk naar hen, drink deze beelden in na de lange tocht door eindeloos leeg land naar deze nederzetting onder de hoge bomen. Het zijn deze mensen die de oudste mens op de wereld zouden zijn: van alle mensen op Aarde de gezamenlijke voorouders zouden zijn!(2)

 

Het is niet dat het Bosjesvolk aanvankelijk hun roep om meer land, hun wens om een trekkersleven te leiden, niet duidelijk hebben laten horen. Dat hebben ze wel en doen het nog steeds; zowel in Namibië als in Botswana. Toch zitten ze nog steeds vast. Hen treft het lot dat vrijwel alle inheemse volkeren de laatste eeuwen treft en nu nog steeds: de grond wordt hen ontnomen als iemand die grond gebruiken kan en als er iets te vinden valt.

Deze mensen ooit zo verafschuwd door oude Europeanen, verafschuwd om hun levenswijze worden tegenwoordig opgehemeld,  gekoesterd omdat ze ‘de Eva en Adam’(2) van de mensheid blijken te zijn. Wat zoveel betekent als dat in hun ‘rijke’ DNA, al ons DNA, het DNA van alle volkeren op Aarde te vinden zijn.(3) Zij hebben de oudste genen.

En tegelijkertijd staan we toe, wij, die ons gevestigd hebben op vaste verblijfplaatsen, wij die leven in onnadenkendheid, verbruiken en kapot maken in gulzigheid, wij beginnen te begrijpen dat we veel te ver zijn gegaan dat deze kleine groep Bosjesmensen die door alle duizenden jaren heen nooit behoefte hadden om de graafstok en pijl en boog neer te leggen, tevreden waren met huizen van grashalmen, dat zij geen eigen ruimte krijgen voor zichzelf. Sterker nog, de onteigening van gronden gaat door: in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw is hen in Botswana alweer het leefgebied ontnomen omdat zich er diamanten bevinden.(4)

 

Soms hoor je dat er nog wel een enkel groepje Bosjesmensen is dat rondzwerft. Of dat idee van dromende fantasten komt of dat het werkelijkheid is, dat weet ik niet. Misschien zijn er wel die het weer zijn gaan doen. Als we dat per ongeluk ontdekken dan moeten we daar wel over fluisteren, zodat niemand maar dan ook niemand erachter komt.

 

De oude man Guxca, die ik daarnet zo wreed gestoord heb in zijn slaap, komt naar mij toe met geen ander doel dan om naar mij te lachen. Lachen zonder tanden. Hij staat op afstand voor me. Hij heeft een korte broek aan. De vale huid van zijn borst zo gerimpeld, de huid van de dijbenen zo gerimpeld. Zijn ogen gevangen in huidplooitjes. Ik lach vanzelf helemaal vanzelf naar hem.

Dan doet hij een shirt aan met lange mouwen en gaat tevreden tegen de hut zitten, vlak naast de opening en hij vult zijn zwarte cilindervormig pijpje met tabak uit de met kralen geborduurde tabakszak.

 

(1) Elizabeth Marshall Thomas: The old way, New York: Picador, 2006 blz. 14. ).

De Amerikaanse Elizabeth Marshall Thomas, toen 19 jaar oud trok in de jaren vijftig  ettelijke maanden door de Kalahariwoestijn en leefde samen met haar ouders en broer samen met Jo/Hoansi die toen nog door de woestijn trokken. Vijftig jaar later ging ze terug om de mensen opnieuw te zoeken. In haar eerste boek The Harmless People, beschrijft de eerste reis. Naar aanleiding van haar latere terugkeer, schreef ze The Old Way. Beide boeken zeer informatief over de laatste nomadenjaren van de Ju/Hoansi en de leefwijze in het begin van de eenentwintigste eeuw.

 (2) Lisa M. Krieger: Stanford team: Gene analysis of primitive African Bushmen challenges assumptions of human origin. https://www.mercurynews.com/2011/03/07/stanford-team-gene-analysis-of-primitive-african-bushmen-challenges-assumptions-of-human-origin/

Lisa M. Krieger: Genetic analysis finds that modern humans evolved from southern Africa’s Bushmen maart 2011 Genetic analysis finds that modern humans evolved from southern Africa's Bushmen (phys.org) maart 2011.

(3) ‘Eva en Adam’ zo reageerden de westerse media op de ontdekking dat de moderne mens afstamt van de Bushmen.

(4) Last Song of a Kalahari Bushman - YouTube

Reporter Jeff Bush. In dit filmpje een blik op een kamp voor Bosjesmensen aan de grens van Botswana  en Namibië, daar is een hek gezet dwars door de Kalahariwoestijn. zodat de Bosjesmensen niet meer vrij kunnen  bewegen in dat gebied. Het gaat verder om het systematisch uitzetten van Bosjesmensen van de landen van hun voorouders door Botswana.

Een Bosjesman vertelt hierover in zijn kliktaal. Hij vertelt ook dat een dokter zijn bloed heeft afgenomen en dat die dokter toen vertelde dat het bloed van het Bosjesvolk het oudste bloed van alle mensen is.

 

BOEKSTUK 2  

Mijn eerste dag bij het Bosjesvolk: bij Tina

 

Savus staat op om verder te gaan. Hij loopt op zijn gemak. Tijdens onze wandeling zie ik in de verte andere hutten opdoemen: de mensen wonen verspreid. We horen gegiechel, gelach en een liedje. Onder de majestueuze mangroves die hun schaduw werpen over een zanderige open plek in het midden van het dorp, zien we een grote kring kinderen die elkaars handen vasthouden en zingen. Dichterbij rollen kleintjes schaterlachend over de grond. Dan kijken zij nieuwsgierig op. De ogen groot en blij. Ze hebben allemaal kort zwart haar. Tussen de krulletjes zie je de blote hoofdhuid. Of het een meisje of een jongen is weet je gemakkelijk: de meiden dragen een rok, de jongens een broek.

In het zand is een personenauto van bovenaf getekend. Hij heeft koplampen en bumpers en vier zitplaatsen. Voorin zitten twee kleuters, een meisje en een jongen. Ik kan mijn gulzige blik niet verbergen, moffel mijn mobieltje weg om net te doen of ik geen foto’s maak. Ik wil niet storen! Het is de eerste keer dat Savus mij echt gedecideerd toespreekt: dat ik me niet moet schamen om foto’s te maken. “Daar ben je toch voor gekomen,” zegt hij. Zijn Engels is buitengewoon goed. Stamelen is er niet bij. Ik voel me beledigd. Ben ik gekomen om foto’s te maken?

De kinderen buigen hun hoofdjes gniffelend als ik de foto toch maar maak. Later, bij mijn tent, bekijk ik het plaatje en zie dat een oudere jongen, ( is hij een jaar of elf?), een stukje verderop bezig was om nog een auto in het zand te tekenen voor de kleintjes. Hij kijkt op. Niet om te poseren, zie ik. Hij wil mij zien. Pas nu besef ik me dat geen van de kinderen naar mij is toegerend zoals mij in andere landen of streken vaak wel gebeurde. Deze kinderen hebben gekeken, mij zelfs aangekeken maar hun spel niet onderbroken.

 

Hun dorp is mooi! Savus en ik lopen naast elkaar. Hij met zijn handen op zijn rug. Ik vraag me af of hij weet hoe diep ik onder de indruk ben. Ziet hij mijn ogen glanzen? Als ik daar ooit terugkom zal ik het hem vragen of hij dat toen zag. Ik ben wel beledigd over zijn opmerking dat ik gekomen ben voor de foto’s.

Ik mompel dat het me niet om de foto’s gaat dat ik gewoon Bushmen wil ontmoeten. Met de nadruk op het laatste woord. Hij zegt niets. Hoort me misschien niet. Maar ik zie ook wel dat ik lieg of beter gezegd, dat het niet de hele waarheid is. Ik ben zo opgewonden dat ik Bushmen ‘in het echt’ zie. Ik kan mezelf wel voorhouden dat het om ‘het ervaren’ of ‘het ontmoeten’ gaat maar dan bedrieg ik mezelf. Ik ben opgewonden bij het besef dat deze mensen het oudste DNA op aarde bezitten, de ‘Eva en Adam’ van de mensheid genoemd worden, ik ben opgewonden bij het besef dat heden ten dage vrijwel de enige ‘verzamelaar/jagers’ op de planeet zijn. Dat ze ook nog steeds hun Genezende dansen doen en dat ik er weken ga blijven en dat het nog maar net begonnen is. Ik juich van binnen dat ik zomaar tussen hen loop, aanschuif bij het vuur en dat ik hen in de ogen kijk. Ik wil dat allemaal vastleggen, drie keer opnieuw beleven en nog wel vaker. ‘s Avonds in mijn tentje ga ik telkens opnieuw de foto’s kijken. Dat weet ik al. Ook al ben ik nu al wekenlang in het Kalaharigebied, ook al was ik eerder op dit continent, ik wil deze momenten vastpakken om ze bij me te dragen en altijd tevoorschijn te kunnen halen, om te voorkomen dat ik ook maar iets zou vergeten van dit grote geluk.

De euforie is niet alleen veroorzaakt door de ontmoetingen met de mensen; het is ook de ontmoeting met een eindeloos land. Ik loop met Savus verder langs de zuidrand van het dorp, en dan blijven we staan, kijken over de vallei en ik zie een uitgestrekt savanneland en daarachter bomen zover ik kijken kan. Ik zie de regenwolken boven de heuvels, de geelwitte zon in de bleekblauwe lucht. Het mobieltje blijft eindelijk in mijn zak. Het is de stilte van dit landschap. De stilte van de planten en de bomen. De stilte van nu en dan geritsel en het geluid van een vogel. De stilte van zelf niet of nauwelijks bewegen. De opluchting dat mijn hele lichaam zich ontspant omdat er geen enkel geluid is dat die stilte doorklieft dat spiertjes in mijn handen; in mijn armen en benen zich niet hoeven te spannen van schrik zoals ik in mijn eigen land meemaak waar vrijwel overal, al is het maar in de verre verte, machines en auto’s te horen zijn. Mijn hoofdhuid trekt zich niet samen, mijn ademhaling slaat niet net even over zoals gebeurt bij het gezoem en gebrom en het gekletter van geluiden in de stad. Met een vrij hoofd en een gelukkig lichaam ben ik in dit paradijs van stilte waar zelfs het gemurmel van onze stemmen deel van is.

Dan draaien we om. We lopen recht op twee naast elkaar gelegen hutten af. De ene is rond en de andere rechthoekig. Een groepje vrouwen zit rondom het vuur. Savus laat mij plaatsnemen. Ik kijk tersluiks rond. Ik zie dat alle vrouwen hier hetzelfde zitten, hun knieën prikken bloot uit hun bontgekleurde kleren, de voetzolen zijn stevig op de grond geplant en ik bewonder hoe hun billen daarbij met groot gemak op de grond leunen. Ik probeer het stilletjes zelf maar houd het niet lang uit. Zij wijzen onderling naar mij en hebben schik in mijn poging en ik in hun reactie.

Schielijk ga ik weer over tot de mij beter bekende kleermakerszit. En dan voel ik me opeens zo groot en breed tussen de kleine ranke mensen. Ik wil mijn enorme dijbenen verbergen: ze vallen nog eens extra op in mijn lelijke zandkleurige tropenbroek. Het leek zo een goed idee om die mee te nemen naar dit zo warme land: hij is gemaakt van een stof die zowel anti-mug is als ook uv-licht filtert. Gezeten tussen deze vrolijk geklede vrouwen, vind ik het een stomme, trieste keuze geweest.

Ook nu krijg ik niets van die donkere troebele vloeistof die zij drinken. Er wordt een misselijkmakende massa suiker in de ketel gestampt. Gelukkig maar dan dat ik die thee niet krijg.

De vrouw naast mij zet de zware ketel weer in het zand. Ze doet het met twee handen. Ik ben blij als haar hoofddoekje afglijdt zodat ik het haar eronder kan zien: ook zwarte korte krulletjes, net als de mannen en de kinderen hebben. Krulletjes met weer die lichte naakte schedelhuid ertussen.

De meeste vrouwen in het dorp dragen kleine hoofdoekjes zoals die door de oudere vrouwen in de Balkan gedragen worden. Ik hoor later dat die hoofddoekjes evenals de veelkleurige blouses, bonte draagdoeken, jurken en rokken tot over de knie, door Roemeense missionarissen worden uitgedeeld. Zij zijn het vast geweest die er ook voor gezorgd hebben met hun verhalen dat de mensen zich hebben leren schamen voor hun naakte huid en kleren zijn gaan dragen.

Er is een vrouw die me aanstaart en toeknikt, naar me glimlacht met tandeloze mond. Ze is een duizendrimpelige vrouw met een rode puntige muts op en daaromheen een kralenband. Al hurkend op haar billen zit ook zij prachtig rechtop. De dunne opgevouwen benen steken als stokken uit haar rok. Onder de knieën draagt zij kralenbanden; ze snijden diep in haar zachte rimpelige vlees. Dit is Ou /oshe ofwel Tina, de oudste van het hele dorp. Veel later hoor ik dat zij de oudere zus is van Gxuca de man zonder tanden, die ik die ochtend per ongeluk wakker had gemaakt. Ze blijkt de moeder van Savus te zijn. De vrouw naast haar, met de vegen zand op haar onderbenen, is de vrouw van Savus. Zij heeft een kind aan de linkerborst, het jongetje is half verborgen tussen haar kleren. Later komt er een peuter aanrennen. Hij leunt op haar, neemt haar andere borst uit haar bloes, buigt naar voren, zuigt even aan de tepel en rent weer weg. De moeder stopt haar langwerpige borst vol melk weer terug.

We horen vogels in hoge bomen en het sissen van het vuur. De wereld is zo vanzelfsprekend.

Savus wijst wie zijn kinderen zijn ‘en de rest is op school’. Zijn vrouw heeft een lang gezicht en volle lippen. Ze kijkt stuurs van mij weg. Ik vertelde die avond aan de vrouw van de lodge in de buurt, de Duitse Marit, over mijn ervaringen en zij vertelt mij dat Di/sai altijd erg gesloten is. Weken later ga ik met vier vrouwen een dagje eten verzamelen in de bush. was erbij. Die dag zag ik haar voor het eerst lachen en zingen en leerde ze mij zelfs een melodietje. Ik had me voor niets laten afschrikken deze eerste dag of Di/sai was gewoon aan mij gewend geraakt na al die weken.

Savus maakt met mijn toestel een foto van ons allemaal. We staan op om verder te gaan. Ik omklem stiekem mijn smartphone alsof ze mijn grootste vriendin is. Daar zitten die Bushmen in samen met mij. Euforie.

 

Savus was al eens eerder getrouwd geweest, vertelt hij als we verder lopen. Hij had toen in een ander dorp bij de familie van zijn vrouw gewoond. Hij vertelt dat hij zijn vrouw ooit op school ontmoet had. Ik vraag me af waarom hij nu dan niet bij de familie van zijn huidige echtgenote woont maar luister naar zijn relaas en helaas vergeet ik het later te vragen. Bij veel inheemse volkeren zijn het de vrouwen die de huizen ofwel de hutten maken en zijn de rechtmatige bezitster van het onderkomen zijn. Bij een aantal volkeren voegt de man zich meestal bij de familie van de vrouw. Bij bosjesmensen komt het niet zo nauw: als het zo uitkomt kan het voorkomen dat de vrouw de man volgt naar zijn familie en dat was bij het tweede huwelijk van Savus blijkbaar het geval. Het gemak voor beide partijen is bij hen leidend.(1)

 

We lopen de heuvel af en Savus loopt in alle rust naast me. We zeggen niets meer. Mijn borst zwelt weer op van blijdschap. Ik heet Thea en zij zijn Savus en Anna en Gxuca en Tina en (Di/sai) we wonen op dezelfde planeet in dezelfde tijd en ik heb een stuk gereisd en zij zijn hier in het oosten van Namibië en ik ook en ik heb ze gevonden. Ik zou op de grond kunnen gaan liggen met mijn armen wijd  en niets meer hoeven in deze cultuurshock van geluk’/

 

We komen langs een hut waar vrouw en man als een verliefd stel naast elkaar zitten, de armen om elkaar heen, zij hun baby aan haar borst en samen roken ze een pijpje.

 

Aan het eind van de ochtend zie ik hoe ouderen zich haasten naar een Landrover die het terrein oprijdt. Hij is over het zandweggetje vol kuilen naar ons toegekomen. Nu is de wereld weer minder vanzelfsprekend, vooral door het hollen van de mensen. Savus beantwoordt mijn vragende blik: ‘De ouderdomspensioenen worden uitgedeeld’. En met zijn zachte stem wijst hij mij de weg naar mijn tent.

 

Als ik die avond in mijn slaapzak lig en de foto’s bekijk die Savus van mij genomen heeft bij de hutten van zijn familie zie ik nog beter hoeveel langer ik ben dan de anderen en vooral hoeveel grover ik gebouwd ben. Het was me gewoon niet zo opgevallen toen ik tussen hen in zat, hoe groot het verschil was. Ik vraag me af of deze Bosjesmensen mij als een reus ervaren. Als dat al zo is, dan is het voor hen geen uitzonderlijke ervaring om met reuzen te zijn, bedacht ik me toen ik al slaperig werd.

Ik bekijk de San al de hele dag met grote ogen, maar zij zijn het gewend om mensen om te gaan die vaak stevig gebouwd en lang van stuk zijn: de lichtgekleurden uit Europa kennen ze immers al jaren en de nog grotere vrouwen en mannen van de Bantoevolkeren komen ze helemaal vaak tegen. Ik ben hier de nieuwkomer en ben degene die moet wennen, besluit ik en leg mijn ‘grote’ hoofd op mijn kussen.

 (1) Elizabeth Marshall Tomas: The old way, , New York: Picador, blz. 75 ‘…-and found that about half the people were living on the n!ore  of the wife and half on that of the husband […](75). In actual practice, people were quite flexible about residence and pretty much lived where they liked. […] blz 77 Dit gold in ieder geval voor de jaren vijftig van de twintigste eeuw.

 

BOEKSTUK 3

Boesmans de namen 1

 

Het is niet de eerste keer dat ik met de mannen meega de bush in, maar wel de eerste keer dat het een paar dagen duren zal. Freddy is mijn tolk. Met zijn gladde gezicht zijn uitzonderlijk ranke bouw en zijn erg kleine hoofd ziet hij er in mijn ogen uit als een jongen van een jaar of twintig/ vijfentwintig. Toch is hij al vader van acht kinderen. Hij heeft uiterst scherpe ogen. Dat werd me duidelijk toen hij op onze tocht uit de verte een olifant ontwaarde waar ik alleen bomen zie. Erger nog: waar ik slechts de contouren van bomen zie. Dat hij een scherpe blik heeft, zie je eigenlijk al als je hem aankijkt. We gaan een stuk dichterbij zodat ik de takken etende olifant ook kan ontwaren en maken dan terugtrekkende bewegingen om niet al te dicht bij het grote dier in de buurt te komen: we zijn immers te voet.

Het Bosjesvolk jaagt met behulp van een kleine boog, de pijlen zijn rank en de pijlpunten worden in gif gedoopt. De mannen jagen voornamelijk op hoefdieren, dieren die vluchten bij gevaar. Het dier dat geraakt is, vlucht mee met de kudde en de jagers volgen de kudde, rennen mee. Het gif van de pijl werkt langzaam maar zeker tot het dier uitgeput raakt en ter aarde stort. Die dood kan uren op zich laten wachten, ook wel een paar dagen. De kudde raakt ook wel uit het zicht en dan moeten de mannen door het volgen van sporen en bloeddruppels het gewonde dier terugvinden.(1). Maar wij gaan deze dagen voor het stekelvarken en dat vereist andere jachttechnieken: de bedoeling is dan om het dier in zijn hol te verrassen. Dat betekent niet dat de pijl en boog deze dagen niet tot de uitrusting behoort: hij is meegenomen voor ‘je weet maar nooit’.

 

We trekken door het veld en slapen in het veld met zijn vijven. Janus, Kobus, Jonge Jan., Venter, Freddy en ik. Zandwegen komen we niet tegen, zelfs niet het kleinste pad. De mannen spreken hun ondoorgrondelijke kliktaal met elkaar en ik luister naar die zachte klanken, het gemurmel in het doodstille landschap. Maar ook verzink ik wel in mijn eigen wereld. Ik voel mijn voetzolen in mijn Palladiums, hoe ze in hun regelmaat neerkomen op de aarde, op de planeet waar wij met zijn allen wonen. Ik houd van lang lopen en ik houd van ver lopen, zo ver als maar kan, liefst zonder einde en nu beweeg ik uur na uur na uur naar plekken waar ik nooit was en die ik nooit bereikt zou hebben in mijn eentje en die ik nooit terugvinden zal in mijn eentje. Ik kijk naar de ruggen van de mannen, hun bewegende benen. Ik wil op dit eigenste moment nergens anders zijn dan waar ik ben met niemand anders dan met hen, bewegend in de stilte van de kleine geluiden die we zelf maken. Misschien zijn er wel andere geluiden, denk ik dan. Geluiden die alleen zij kunnen horen.

Ik houd zo van lang en ver lopen. Maar lang en ver lopen is pas echt mooi als het gepaard gaat met slapen onder de blote hemel en dat doen we!

Vrouwen en mannen hebben ieder hun eigen plek bij het vuur. Dus zij zitten en liggen na het eten met zijn allen aan mijn overkant te roken en te kletsen en ik kijk stilletjes vanuit mijn slaapzak naar  de stukjes vlam die zich van het vuur losmaken en in de donkerblauwe lucht verdwijnen. Naarmate de hemel zwarter wordt, verschijnt daar die fantastische Melkweg met aan het einde het Zuiderkruis. En wij, kleine mensjes op onze planeet, liepen en liepen en liepen met zijn vijven de hele dag in de grote navel van de Aarde en nu gaan we slapen in die grote navel van de Aarde.

 

De mannen slapen minder dan ik. Ik word wakker van hun gerochel en gehoest en later een keer van een nachtelijke discussie; hun stemmen boos en verontwaardigd. Ik probeer te raden waar het over gaat en hoor soms tussen al het geklik door een naam noemen van een van de witte mannen met wie ze samenwerken. De gezamenlijke woede loopt op en er lijkt geen einde te komen aan hun misbaar. Ik schrik van het verdriet en de woede. Het duurt lang, wel meer dan een uur denk ik, voor ik eindelijk om stilte durf te vragen.

 

‘s Morgens word ik wakker van de rode luchten en de stijgende zon die het hele land in warme kleuren hult; land waar tot in de verre omtrek, alleen wij vijven te vinden zijn en verder natuurlijk alle dieren, die allang op zijn of de hele nacht al rondliepen, verborgen door het donker een omtrekkende beweging maakten vanwege ons rokende vuur. Misschien hielden ze zich nog steeds verborgen tussen de struiken in de ochtendschemering.

Ik heb een hekel aan koken, kan het niet zo goed, had de avond tevoren toch gekookt en voel me verplicht om de havermout te koken omdat ik geen vijfde wiel aan de wagen wil zijn. Nadat ik de havermout gekookt heb en de mannen ze met bergen suiker hebben opgegeten en ik met een appeltje, wassen zij af en vertrekken we voor een nieuwe eindeloze tocht door de ‘bush’.

 

Het gezamenlijk eten, vuur maken, bivak opzetten, het zorgt voor meer vertrouwelijkheid tussen ons allemaal en speciaal tussen mij en Freddie omdat hij als tolk nou eenmaal de Engelse taal machtig is. Hij voelt zich al snel zo vrij deze dagen dat hij mij over zijn eigen leven vertelt en over zijn toekomstdromen. Ik ben blij verrast. Het valt me ineens op dat de dorpelingen nog nooit nieuwgierigheid aan de dag hadden gelegd voor mijn besognes. Niemand had de tolk gevraagd of ik getrouwd was en hoeveel kinderen ik had, de eerste vraag die al te vaak gesteld wordt in den vreemde. Hun stilzwijgen op dit gebied leek mij geen desinteresse, het leek mij eerder een teken van integriteit.

Freddie overschrijdt als eerste de grens naar het persoonlijke en vertelt mij dat het uitgestrekte land waar we op dat moment lopen, het land was van zijn jeugd, het land van de familie van zijn vader. Hier was hij kind geweest voordat hij een gezin stichtte en bij zijn vrouw ging wonen. Hij is naast mij komen lopen en we passen onze passen aan elkaar aan. Hij draagt zijn puntschoenen zie ik. Wonderlijk hoe hij die lange afstanden op deze ‘zondagse’ schoenen loopt en ook wonderlijk hoe schoon en glanzend zijn schoenen blijven op die zanderige ondergrond. Freddy ziet er altijd verzorgd uit. Ik heb behalve mijn wandelschoenen alleen slippers bij me dus veel keuze aan schoeisel heb ik niet. Op deze lange tochten is het dus overdag de schoen en ’s avonds de slipper maar als ik me in de avond in de hoge grassen begeef om me te ontlasten, dan is het weer de hoge schoen om een slangenbeet te voorkomen. Freddie begint uit het niets over zijn oudste dochter van veertien. Dat ze niet meer naar school wil en dat hij en zijn vrouw hadden geprobeerd haar op andere gedachten te brengen maar dat ondanks herhaalde pogingen het hen niet gelukt was. Ze zijn zelfs nog naar school geweest om met het hoofd te spreken. ‘Ze gaat gewoon niet’ zegt hij met een ongelukkig gezicht en even later: ‘Maar we wilden haar zo graag de kans geven’.

Twee dagen later, de jachtpartij is over en we lopen een lange weg naar huis, begint hij er weer over. Nu vertelt hij dat zijn dochter, enorme driftbuien kan hebben en dat hij en zijn vrouw niet weten hoe haar te bereiken: zo kwaad is ze, zo vreselijk kwaad. Zijn vrouw spreekt met haar maar het helpt niet en hij probeert het zelf ook. Hij kan haar niet bereiken. Het zo gladde gezicht van Freddie is weer pijnlijk vertrokken. Misschien omdat hij mij nu bezorgd ziet kijken, probeert hij het aangesneden onderwerp toch nog positief te eindigen: hij vertelt dat ze nu al zo groot is  dat de jongens haar achterna zitten en hij lacht er trots bij.

 

Het is zeker wel een week later dat we elkaar aan het eind van de dag toevallig tegenkomen in het dorp. We lopen samen opHij wil mij naar mijn tent brengen die best nog een stukje buiten het dorp ligt. Boven de bergen in het zuidoosten komen wollige wolken omhoog maar de zon achter ons schijnt nog krachtig. Toch zal het over minder dan een uur pikdonker zijn. Ik loop met slingerende armen en hij loopt met zijn handen op de rug net als Savus vaak doet als hij naast me loopt.Als we in de buurt komen van de hut van zijn familie aan de rand van het dorp, komen we |Ushe, tegen, de veertienjarige dochter. Ze draagt één van haar broertjes op haar rug in haar doek. Ik probeer haar te groeten. Ze kijkt naar me maar haar blik is vervaarlijk.

‘|Ushe heeft haar mond open gedaan, zegt Freddie even later, ‘zwarte kinderen uit haar klas noemden, haar ‘Boessie’ ‘.Hij bedoelt met ‘zwarte’ kinderen’ de kinderen van de Bantoevolkeren. Het uitschelden bleek al heel lang geleden te zijn begonnen; toen ze nog maar een klein meisje was. En het was daarom dat ze regelmatig gevochten had op school. ‘Dan heeft ze gevochten voor haar eer en die van haar volk’, zeg ik. Freddie zegt niets, zijn ogen zijn op ons pad gericht.

Ik draag mijn slippers en ik vermijd zorgvuldig de uitwaaierende kleverige klittenplantjes met hun stekels die zich makkelijk in de gummi zolen boren. Freddie heeft als altijd weer zijn puntschoenen aan.

Nu |Ushe openheid van zaken had gegeven, waren Freddy en zijn vrouw weer naar de school geweest, hadden opnieuw met leraren gesproken en zelfs met het hoofd van de school. Die hadden alles gedaan om |Ushe over te halen terug te komen maar |Ushe had geweigerd. Het was na al die jaren genoeg geweest.

Ik weet van schrik helemaal niet wat ik moet zeggen. Alsof hij mij gerust wil stellen benadrukt Freddie dat hij echt met haar beslissing leven kan nu.

Ik kom haar later nog een keertje tegen als ik in mijn eentje loop. Ik kijk naar haar met verwondering en bewondering: een mooi meisje met wantrouwende ogen en een majesteitelijke houding. ‘Boessie’. Genoeg is genoeg.

 

Bantoeboeren verdreven zo een zeventienhonderd jaar geleden Bosjesvolkeren uit hun jachtgebieden. Zij hadden weinig op met de Bosjesmens: een wezen dat maar meebewoog met de seizoenen en leefde waar de aarde haar voedsel gaf. Zonder scrupules namen ze het vruchtbare land met waterbronnen in dat ze zelf nodig hadden voor hun boerenleven en om dit land te verkrijgen werden gruweldaden niet geschuwd.

Nog steeds kan de verhouding tussen Bantoes en het Bosjesvolk gespannen zijn dat blijkt uit het verhaal van /ushe. Het gebeurt ook wel, vertelde Savus mij een keer, dat ‘een zwarte man’, hij bedoelde ook een Bantoe, een meisje van het Bosjesvolk verleidt, haar verlaat als zij zwanger is en dat hij na vijf of tien jaar terugkomt om zijn kind op te eisen of haar met geweld weer meeneemt.

Savus’ blik was gepijnigd toen hij mij dat vertelde. Maar, hoe erg het ook was, besloot Savus toen, waren zij zelf, de Bosjesmensen, toch tevreden dat ze het kind de zeden en gewoonten en initiaties van hun eigen volk hadden kunnen doorgeven.

 

En de geschiedenis van opgejaagd worden herhaalde zich. In de 17e en 18e eeuw trokken Nederlandse boeren noordelijk en oostelijk van Kaap de Goede Hoop het land in. Zij hadden de vurige wens daar ‘groots’ te gaan ‘boeren’. Rondtrekkende families aldaar konden zich in hun ogen onmogelijk eigenaar noemen van dat land. Die zwervende groepjes van hooguit vijftien personen gaven zij de naam ‘Boesmans’, genoemd naar de bosjes waarin zij leefden. De minachting lag in de achtergedachte die werd ingesloten in het woord: ‘in de bosjes leven, dat doet alleen de laagste menselijke soort. Die lui dragen nauwelijks kleren en ‘hun’ vrouwen maken hun slaapstee door grashalmen naar elkaar toe te buigen, dat bewijst wel hoe simpel ze zijn. Het is eerder nog de vraag of deze wezens wel tot de mensensoort gerekend kunnen worden want ze leven eigenlijk als beesten…..’

 

Ook deze boeren, van Hollandse komaf, eigenen zich de mooiste stukken land toe, juist bij die schaarse bronnen waar dieren zich laven en planten welig tieren en de ‘Boesmans’ regelmatig neerstrijken. De boeren nemen het land en irriteren zich eraan dat de eerste gebruikers niet willen onderhandelen over het land en het gevecht aangaan als de boeren omheiningen timmeren voor hun vee. De ergernis bij de boeren wordt groter vanwege het feit dat ze niet zo heel snel kunnen winnen van deze zwervers. Ze noemen de ‘Boesmans’ een plaag. De strijd wordt gruwelijk. Bosjesmensen worden als beesten vermoord; vrouwen en kinderen ontspringen daarbij die dans niet. Vanwege het feit dat de ‘Boesmans’ niet als volwaardige mensen beschouwd worden, krijgt de strijd tegen hen een uitermate wreed karakter.(2) Er zijn excessen van geweld bekend als dat kinderen met hun hoofd tegen een rotsblok geslagen worden waarbij de hoofden uiteenspatten.(3) De Bosjesmensen die zo hun familieleden verliezen en hun leefgebied zien verdwijnen, geven het uiterste in het gevecht. Ze hebben geen geweren. Zij zijn gewend om dieren met giftige pijlen te bejagen en nu doden ze hun tegenstanders met datzelfde gif. Het doodgaan aan dat gif is een marteling: omdat het gif langzaam zijn werk doet, gruwelijke zweren maakt en onhoudbare pijn veroorzaakt.. In de nachten organiseren ze regelmatig guerrilla-aanvallen op de boerderijen.(4) Ze gebruiken dan weer hun gif om de waterbronnen van de boeren te vergiftigen. En passant nemen ze hier en daar vee mee dat ze zelf kunnen verorberen en de rest van de kuddes laten ze vergiftigd achter op de velden. De guerrilla-acties putten de boeren uit en zij roepen de hulp in van het VOC en die voorziet hen van wapens en kruit (5) Er volgt een ongelijke strijd die uiteindelijk uitloopt op uitmoorden, afschieten, en afmaken van de ‘Boesmans’. De Bosjesmensen verliezen nog liever het leven dan zich te moeten onderwerpen maar moeten het met hun pijl en bogen uiteindelijk afleggen tegen de schietijzers.(6). De weinige overgebleven familiegroepen vluchten naar drogere, onvruchtbare gedeelten van de woestijn. Daar wacht hen een hard bestaan: te weinig water, te weinig voedsel. Ze zijn nooit veilig voor de boeren die hun kinderen, hun mannen en hun vrouwen komen kidnappen. Dezen worden als slaven verkocht of als horigen te werk gesteld op de boerderijen waar immers vele handen nodig zijn. Het bevredigen van de lusten van de geile boerenmannen leidt tot misbruik en verkrachting van de vrouwen.(7)

De Engelsen vestigen zich ook rond de Kaap en ook zij spelen hun rol in het uitroeien van het Bosjesvolk. Zowel Nederlanders als Engelsen maken zich, zo blijkt uit recent onderzoek, ronduit schuldig aan genocide.(8).

 

 

Enig zelfinzicht in eigen arrogantie, hebzucht en wreedaardigheid lijkt de Europeanen aan de Kaap vreemd te zijn. Ze rekenen zich eerder tot een meer verheven mensensoort, rechtvaardig en beschaafd en ook nog christelijk en zien neer op de ‘Boesmans’ vanwege hun heidense staat van zijn en hun ‘beestachtig karakter’. Het lijkt dat boeren, politici, priesters en geleerden in die tijd niet wisten of wilden weten dat ze zelf, homo sapiens, in de classificaties van hun tijdgenoot Linnaeus ook tot de dieren gerekend werden. Al halverwege de achttiende eeuw bij het classificeren van planten en dieren, had Linnaeus alle ‘variëteiten’ van homo sapiens, dus ook de Europese mens van toen, ingedeeld bij de ‘zoogdieren’.(10)

De classificaties van Linnaeus zijn anderzijds niet gespeend van afkeer van de Bosjesmens. Het Bosjesvolk wordt weliswaar gerekend tot homo sapiens maar wordt geclassificeerd als monsterlijke soort: ‘homo monstruosus’. Linnaeus onderscheidde deze soort vanwege de vorm van de mannelijke geslachtsdelen die blijkbaar afweken van de geslachtsdelen van de ‘homo albus’, de blanke mens, zoals hij de Europese mens noemt. Die beschouwt hij blijkbaar als de maat der mensen.(11)

Het is een eeuw later nog steeds een algemeen gevoelen in Europa, de suprematie van de witte mens. Toch zijn er ook in die tijd schrijvers en denkers in West-Europa die inheemse volkeren juist idealiseren: de ‘nobele wilden’ zouden ‘ongeschonden’ zijn, hun moreel besef is niet bezoedeld door de ‘zogenaamde’ Europese beschaving, ze zouden een aangeboren goedheid hebben.(12) Charles Dickens, die we als een maatschappelijk betrokken schrijver kennen als het om de onderklasse in Engeland gaat, fulmineert halverwege de negentiende eeuw met hartstocht tegen de zwevende ‘dwazen’ die dwepen met het edele karakter van ‘wilde’ volkeren. ‘Er is niets in deze mensen om mee te dwepen’, schrijft hij in zijn essay The noble Savage. Met niet verholen walging beschrijft hij Zoeloes, Bosjesmensen, Ojibbeway-Indianen die hij had zien optreden in shows, theaters en op kermissen. (13) Om zijn woorden kracht bij te zetten, brengt hij de lezers de ‘afschuwelijke kleine leider van de Bushmen’ in herinnering: dat hij in dierenhuiden gekleed ging, daarbij nota bene wijdbeens op het toneel zat en met zijn afschuwelijke ogen in het rond keek terwijl hij angstaanjagende kreten uitstootte als “Ku-u-u-aaaa”.

Dickens vindt dat mensen zich beter kunnen bezighouden met het verheffen van de ‘onderklasse’ in hun eigen Engeland in plaats van met het verheerlijken van ‘wilden’. Die bosbewoners mogen van hem van de aardbodem verdwijnen: aan hen valt niets te verbeteren en dat geldt voor alle inheemse volkeren op de wereld, waar ook vandaan. Hij noemt ze wreed, vals, diefachtig, moorddadig en hekelt hun beestachtige gewoontes. Letterlijk schrijft hij in zijn essay dat de wereld beter af is als de ‘wilde’ mens er niet meer is. En wat de Bushmen betreft, hij had begrepen dat ze in hun land rond vuren zitten en zou willen dat er iets in die rook zat dat hen allen zou doen stikken (14).

 

Uit onverwachte hoek kwam zo’n dertig jaar later een tegengesteld geluid uit Groot-Britannië en wel van Koningin Victoria. Het is het jaar 1887 en Buffalo Bill reist rond met een spectaculaire show met ‘Indianen’ zoals de inheemse bewoners van de Amerika’s genoemd werden. Ook hen was hun land op wrede wijze ontnomen en ook daar was er sprake van een gruwelijke genocide van de oorspronkelijke bewoners door toenmalige Europeanen en ook hun volkeren hadden weinig toekomstperspectief omdat ze geen leefgebied meer hadden en moesten toen al op alle mogelijke manieren aan de kost zien te komen. Black Elk (1863-1950), medicijnman en groot ziener van de Oglala Sioux deed als jonge man mee aan de show van Buffalo Bill die in 1887 in Londen voor Koningin Victoria werd opgevoerd, naar aanleiding van het vijftigjarig regeringsjubileum van de Koningin. Na de show sprak ze met de ‘Indianen’ en in de woorden van Black Elk zei ze hen: “Jullie Grootvader(15) in Washington (met wie ze de president van de VS bedoelde TL) zou het niet mogen toelaten dat ze jullie als beesten tentoonstellen.” Ze schudde demonstratief alleen de handen van de ‘Indianen’ en niet van de witte mensen die bij de show betrokken waren. Ze nodigde de Indianen als tegenprestatie voor hun voorstelling uit bij haar officiële rijtoer die twee weken later plaats zou vinden. Zij kregen ereplaatsen. Militair vertoon, een hoop koetsen met hooggeplaatste personen en familieleden van de koningin trokken langs. In de laatste koets zat Koningin Victoria. De koets kwam tot stilstand bij de plek waar de inheemse bewoners van de Verenigde Staten zaten, waaronder Zwarte Eland. De Koningin verhief zich van haar zetel en boog voor hen en plein public.(16)

Het lijkt een prachtige apotheose maar in de twintigste eeuw blijven bij veel Europeanen, regeerders en geleerden, de neuzen nog lang in de lucht staan. De twintigste eeuw moet nog verder geleefd worden voordat er iets verandert. Zelfs in een geschiedkundig artikel uit 1937 van de hand van P.J. van Winter over de begintijd van de Kaapkolonie lezen we: ‘De Bosjesmannen of Boesmans, wilde jagers en veedieven op een uiterst lage trap van maatschappelijke ontwikkeling, leefden van de hand in den tand en waren niet geneigd tot eenig ordelijk werk.’(17). Dit artikel met dergelijke kwalificeringen van het Bosjesvolk werd nog in de twintigste eeuw gepubliceerd en nog wel in een gerenommeerd blad als De Gids. Een artikel als dit was ook toen nog steeds niet enig in zijn soort.

Ik had zelf mijn eerste kennismaking met het Bosjesvolk halverwege de jaren zestig. Ik zie op een plaatje in het toen populaire educatieve spel Electro een lichtbruine man met zwarte krulletjes op het hoofd met samengeknepen ogen in de verte staren; hij draagt een pijl en boog over de schouder. Hij bevindt zich in een zanderig landschap met bosschages. Aan het plaatje moest ik de naam van het juiste volk koppelen zodat er een lichtje ging branden. Dat lukte. Deze man was een Bosjesman. Ik vond meer informatie en waarschijnlijk flagrante desinformatie in Ik weet het, een kleine encyclopedie uit mijn kinderjaren die bij ons thuis op het boekenplankje onder de radio stond.‘ Bij de B kwam ik hen tegen: ‘Bosjesmannen, een volksstam in en om de Z.-Afrikaanse Kalahariwoestijn, danken hun naam aan de eigenaardige wijze, waarop hun kroeshaar in bosjes op hun hoofd groeit. Ze zijn bezig uit te sterven. (….).’(18) Over de bosjes in de savanne waar ze leven, lees ik niets. Uitsterven doen ze, nu zestig jaar later beslist nog niet. Het aantal Bosjesmensen wordt in deze dagen geschat op 100.000 en ik zie alleen maar grote gezinnen in het dorp waar ik te gast ben. Als het gaat over de nomadische levenswijze, die lijkt wel op uitsterven te staan.

In diezelfde tijd, ruim een eeuw na het artikel van Dickens over de verachtelijke Bosjesmannen die beter dood konden zijn en al die andere natuurvolkeren erbij, zingt Bob Dylan: ’The order is rapidly fadin’ and ‘The Times They Are a-Changin'. Toen het lied uitkwam in 1964, wist ik niet van het bestaan van Dylan: ik was zeven en spaarde nog de aluminium doppen van melkflessen voor de arme kinderen in Afrika.

Ik hoor het lied pas een jaar of acht later in mijn kamertje, zittend op de grond naast de platenspeler. Een kamertje met een visnet aan het plafond en een grote gatenplant in de hoek en naast me op een oude kist brandt een kaars op een lege chiantifles waar het kaarsvet langs druipt. Ik ben veertien en heb de dubbel-lp de dag ervoor gekregen voor mijn verjaardag.

Bob Dylan zingt zijn lied met vileine stem, een stem die zaken omverwerpt. De jaren van een uiterst succesvolle protestgeneratie zijn aangebroken. Het gaat om mensenrechten voor iedereen, gelijke behandeling van mensen ongeacht afkomst, kleur of geslacht. Het gaat om ‘inspraak’ Seksualiteit komt uit de taboesfeer. Naar ouders of welke autoriteit ook, wordt niet zomaar meer geluisterd. Misbruik wordt aan de kaak gesteld. Kerken verliezen hun invloedssfeer. Op school noemen we de leraren bij hun voornaam. Ik weiger om nog naar de kerk te gaan en krijg ruzie met mijn ouders. Niet lang daarna gaan zijzelf ook niet meer.

In Zuid-Afrika stagneert de boel nog en gelden er schaamteloos apartheidswetten. Ik doe mee aan de boycot van Zuid Afrikaanse Outspan sinaasappelen en sta op zaterdag pamfletten uit te delen bij een groentewinkel die het gewraakte merk verkoopt. Op het pamflet staat een afbeelding van het hoofd van een zwarte broeder uit Zuid-Afrika. Het hoofd wordt boven een sinaasappelpers gehouden als was het een sinaasappel en daaronder staat: ‘Pers geen Zuid-Afrikaan uit.’ Het hoofd schreeuwt het uit! Zo steunen wij in Nederland de strijd van het ANC middels een handelsembargo. Thuis controleer ik of mijn moeder wel de juiste sinaasappels kocht. Hoe zenuwachtig is ze als een keer blijkt dat ze per ongeluk de verkeerde sinaasappelen in huis heeft gehaald. De tijden zijn inderdaad aan het veranderen: zij die voorop liepen, worden naar de achterste gelederen verwezen; vrouwen en gekleurde mensen beginnen hun opmars. Solidariteit is een toverwoord. Autoriteiten worden niet meer zomaar geloofd: ‘The order is rapidly fadin’

Maar voor de meeste nomaden op de aardbol geldt die opmars niet. Wel 400 miljoen mensen op Aarde behoren tot een inheems volk. De meeste van hen zijn verbannen naar een plek die kleiner is, schraler is, niet de grond is waar zij de eersten rechten hadden en vaak ook geen gewijde grond is voor hen. Pas in 2007 is er een VN-verklaring aangenomen over de rechten van inheemse volkeren; resultaten zijn vaak alleen zichtbaar op kleine schaal. De boodschap van de westerse wereld lijkt te zijn: leef in een huis, ga naar school en doe mee aan de westerse manier van samenleven die weliswaar verkwistend en verwoestend is maar doe toch maar mee en denk ook zoals ‘wij’ en doe alsjeblieft ‘salonfähig’.

Bij het almaar ontkennen van het belang van wereldbeelden van inheemsen worden diezelfde wereldbeelden ook met uitsterven bedreigd. Dit terwijl in die wereldbeelden wel eens oplossingen zouden kunnen liggen voor de wereldwijde natuur- of klimaatcrisis. Het zijn wereldbeelden van mensen die de attitudes hebben en de kennis bij zich dragen om in harmonie te leven met aarde en natuur en weten hoe met natuurlijke hulpbronnen om te gaan.

De universiteit Leiden is op dit moment het onderzoekscentrum van Europa op het gebied van inheemse volkeren en waarschuwt voor het verlies van rijke wereldbeelden en unieke kennis, die onderdeel zijn van ons werelderfgoed. Zij doen voorstellen om de unieke wereldkennis te behouden.(19)

 

 

 (1) zie hierover Marshall Thomas (2006), The Old Way, A story of the first people. 86 e.v en 124 e.v.)

(2) Zie o.a. het artikel van Mohammed Adikari: A total extinction confidently hoped for: the destruction of Cape San society under Dutch colonial rule, 1700 –1795. In: Journal of Genocide Research (2010), 12(1–2) March– June, 19 –44

‘Settler racial attitudes were pithily summed up by landdrost Alberti from Uitenhage in 1805: According to the unfortunate notion prevalent here, a heathen is not actually human, but at the same time he cannot really be classed among the animals. He is, therefore, a sort of creature not known elsewhere. His word can in no wise be believed, and only by violent measures can he be brought to do good and shun evil. San were usually judged to be on the very lowest rung of the racial hierarchy, certainly below the despised Khoikhoi. Being hunter-gatherers, San appeared to be living in a feral state not far removed from animals. Their nomadic way of life, phenotypical differences, degree of nakedness, apparent lack of religion or social organization beyond the family put them at the polar opposite of the trekboer ideal of humanity. To settlers the San lacked many of the elements that characterized human society including basic concepts pertaining to private property, law, government, or God. It appeared to many that the San did not even speak an intelligible language, a key feature separating humanity from animals. This excessively negative stereotyping added up to a questioning, if not denial, of their humanity.’

(3)[natrekken] noot Waar ook weer: Akiri of Penn, genocide artikelen).

(4) Mohammed Adikari: A total extinction confidently hoped for: the destruction of Cape San society under Dutch colonial rule, 1700 –1795. In: Journal of Genocide Research (2010), 12(1–2) March– June, 19 –44. Blz.nummer noemen

(5) Zie De Gids 1938) bladzijnummers en zo. Inhoud nog goed verdelen ( in meerdere noten??)

P.J. van Winter: Voortrekkers en trekboeren in de geschiedenis van Zuid Afrika in:De Gids 1938

https://www.dbnl.org/tekst/_gid001193801_01/_gid001193801_01_0124.php?q=bosjesmannen%20veedieven#hl1

Het bestaan van den veeboer in de uithoeken der kolonie werd echter volstrekt niet alleen bepaald door den afstand, die hem van Kaapstad scheidde, en de

moeilijkheden in den afzet van zijn vee en zijn producten. Hij zag zich bovenal voortdurend bedreigd door vijandige Bosjesmannen en opdringende

Kafferstammen, die zijn huis en have vernielden en hem herhaaldelijk dwongen een goed heenkomen te zoeken.af en brachten met hun dieverijen de boeren

 ertoe zich uit sommige streken bepaald terug te trekken. Vooral in bergachtig terrein, waar gemakkelijk schuilplaatsen te vinden waren, bleken zij niet

 doeltreffend te bestrijden. Heele landstreken, die binnen het gebied der kolonie werden geacht, kwamen daardoor verlaten te liggen en de boeren, die vandaar de wijk hadden moeten nemen, dienden elders opnieuw van onderaf te beginnen1).

Tegen de Boesmans zijn de trekboeren herhaaldelijk op commando in het veld geweest. Militaire hulp in den vorm van soldaten wilde de Compagnie

hun niet verstrekken. Burgermilitie uit de oudere districten kon niet worden uitgestuurd. Bijgevolg waren de veeboeren op eigen krachten aangewezen en naar

 de opvattingen der Compagnie rustte inderdaad ook de volle plicht der verdediging op hen alleen. Slechts de leiders, de veldwachtmeesters en

veldcommandanten, later veldkornetten, werden door den naastbijzijnden landdrost aangewezen en waar het groote commando's gold verschafte het

 gouvernement ook kruit en lood. Het was den boeren goed zoo, al drukten de lasten van den krijgsdienst ook zwaar, mits zij dan ook verder maar naar eigen

 inzicht mochten optreden.

Zachtzinnig is het bij die gelegenheden niet toegegaan. Kwartier geven, krijgsgevangenen maken was geen regel; er werd een bloedige guerilla gevoerd.

De Boesmansplaag werd er niet belangrijk door verminderd. Wanneer sinds het begin van de 19de eeuw tusschen boeren en Boesmans een draaglijke

verhouding is ontstaan, is dat veeleer bereikt door de toenemende gewoonte dat de boeren van tijd tot tijd voor de inboorlingen op jacht trokken en

hun aldus bevrediging van behoeften verschaften, die anders in veeroof zou zijn gezocht. Toen de boeren omstreeks 1800 van de Sneeuwbergen af in

de richting van Zeekoerivier verder naar het Noorden begonnen te trekken - in het eerst nog binnen de officieele grenzen der kolonie, die over

Plettenbergsbaken aan die rivier werden gedacht - toen werd dit door de Boesmans niet meer belet. Wel bleven botsingen nog voorkomen, maar het

was. slechts een quaestie van tijd om hen in dienst der boeren aan ordelijke verhoudingen te gewennen. [p. 315]

 

(6) Mohammed?  ‘The main agents of destruction were Dutch-speaking pastoralists whose murderous land-grabbing and ecologically damaging farming practices ensured the virtual extinction of Cape San society. Historically, the destruction of Cape San society’. Is dit de samenvatting van het artikel, de conclusie?

(7)Marshall Thomas, maar waar?. De familie MarshallThomas trok door de Kalahariwoestijn in de jaren 50.Zowel het in de jaren vijftig geschreven The Harmless People van Elizabeth Marshall Thomas als het veel later geschreven The Old Way, zijn uiterst informatief en geven een helder beeld ook over de historie van het Bosjesvolk. Uiterst informatief zijn de gefilmde documentaires van haar broer John Marshall. Van 1950 tot het jaar 2000 is hij de Ju’hoan Bushmen blijven volgen , blijven filmen en zijn collectie aan films is toegvoegd aan UNESCO’s Memory of the World Register. For documentary heritage of world importance in July 2009. (begin van de noot nog preciezer  bladzijden aangeven)

(8) Zie over gewelddadigheden van de Engelsen tegen het Bosjesvolk: Nigel Penn: The British and the ‘Bushmen’: the massacre of the Cape San, 1795 to 1828.Journal of Genocide Research Volume 15, 2013 Issue 2

(9) In Namibië wonen verscheidene volkeren die allen hun eigen talen spreken. Het land heeft het Engels als gemeenschappelijke taal gekozen. Op de scholen worden alle vakken in het Engels onderwezen. Een heel groot deel van de ouderen die voor 1992 op scxhool zaten of helemaal niet, beheersen het Engels meestal helemaal niet. Een groot aantal van hen spreekt en begrijpt wel het Afrikaans.

(-) Mohammed Adikari: A total extinction confidently hoped for: the destruction of Cape San society under Dutch colonial rule, 1700 –1795. In: Journal of Genocide Research (2010), 12(1–2) March– June, 19 –44

‘Settler racial attitudes were pithily summed up by landdrost Alberti from Uitenhage in 1805: According to the unfortunate notion prevalent here, a heathen is not actually human, but at the same time he cannot really be classed among the animals. He is, therefore, a sort of creature not known elsewhere. His word can in no wise be believed, and only by violent measures can he be brought to do good and shun evil. Paginanummer?

Er zijn talloze teksten te vinden waarin juist de Bosjesmensen als wreedaardig worden afgeschilderd en waarin geconcludeerd wordt dat je hen niet tot de mensensoort kon rekenen vanwege hun levenswijze en karakter. Daarnaast waren ze ook nog heidenen en om die reden waren ze niet te vertrouwen. Lodewijk Alberti, landdrost van het Zuid-Afrikaanse Uitenhage wees er begin 19e eeuw op dat een heiden niet echt menselijk genoemd kan worden maar ook weer niet tot de dieren gerekend kan worden. In ieder geval, beweert hij, kan je de heiden niet op zijn woord vertrouwen alleen op gewelddadige wijze kan hem geleerd worden het goede te doen en het kwaad te vermijden. (10).

(10) Linnaeus: Systema naturae, 1758

(11) Idem. Linnaeus classificeert de mens op kleur en vorm zoals de planten en de dieren en dit komt er voor het Bosjesvolk erop neer dat deze weliswaar tot homosapiens gerekend wordt maar dan wel tot de ‘monsterachtigen’ onder hen en wel die bij wie de mannen een afwijkend gevormd geslacht hebben: de ‘Homonides monstrosus monorchidei’.

(12) De term ‘nobele wilde’ werd inderdaad in de 17e eeuw al gebruikt. De term wordt toegeschreven aan Rousseau maar moet worden teruggevoerd op de etnograaf Marc Lescarbot’ (1609): . De Engelse schrijver John Dryden (1631-1700) heeft  de uitdrukking in deze vorm onder een groot publiek verspreid […….] bij monde van een personage in zijn toneelstuk The Conquest of Granada. Zie hiervoor: Ter Ellingson:The Myth of the Noble Savage (2001). Zie ook Onze Taal, jaargang 75 (2006) p.181 Bij wijze van zeggen Nobele wilde, Onze Taal. Jaargang 75 - dbnl

(13) Dat gebeurde in Engeland maar ook in heel West-Europa, ook in Nederland).

(14) The Noble Savage' by Charles Dickens Household Words, Volume VII, Magazine No. 168, 11 June 1853, Pages: 337-339  The Noble Savage (djo.org.uk). https://www.djo.org.uk/inde xes/articles/the-noble-savage.html

(15)’Grootvader’is een eretitel die Indianen voor wijze personen met hoge functies of het opperhoofd gebruiken in hun stam. Zwarte Eland  noemt koningin Victoria zelf ‘Grootmoeder Engeland’vanwege de respectvolle manier hoe zij met hen omging.

(16)John.G.Neihardt: Zwarte Eland spreekt, Verhalen en visioenen van de laatste ziener der Oglala-Siouxp. 168-169

(17)P.J.van Winter: Boere en Trekboere in: De Gids, 1938 jaargang 102van 1938 in NL  p. 314

https://www.dbnl.org/tekst/_gid001193801_01/_gid001193801_01_0124.php?q=bosjesmannen%20veedieven#hl1

(18) Ik weet het, een encyclopedie uit de jaren vijftig, uitgegeven door het botermerk Blue Band.

(19) https://www.universiteitleiden.nl/wetenschapsdossiers/inheemse-volkeren-beschermd

(1) https://kaapstadmagaxzine.nl/geschiedenis-zuid-afrika/de-bosjesmannen-van-zuid-afrika/125_22_17809

 

 

 


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.